19 January 2015

Knowledge item

Matching, de achtergrond

De Universiteit Utrecht biedt aankomende bachelorstudenten sinds 2013 een verplicht matchingstraject aan voor alle bacheloropleidingen zonder loting of selectie. Het aanbieden van een studiekeuzecheck in combinatie met het aanmelden voor 1 mei is sinds 2014 een wettelijke verplichting. Het matchingstraject helpt aankomende studenten om een betere studiekeuze te maken.

Wat is matching?

Matching is een proces waarbij studenten via een actief studiekeuzeproces worden begeleid naar de opleidingen die bij hun talenten passen. Daarbij wordt van studenten verwacht dat ze nadenken over hun ambities, motivatie, verwachtingen en competenties.

Volgens de Wegwijzer Matching UU zijn de doelen van matching aan de UU:

  1. Sneller dan nu het geval is studenten naar een passende opleiding begeleiden: afstemmen van verwachtingen.
  2. De student die meer uitdaging zoekt, bijvoorbeeld voor een honoursprogramma, in beeld krijgen en begeleiden in zijn of haar keuzeproces.
  3. Al voor de poort werken aan binding met de student en aan communityvorming.
    De student bewust maken van het feit dat een gedegen oriëntatie en voorbereiding op de gekozen opleiding bepalend is voor nominaal studeren en het behalen van goede studieresultaten.
  4. De student die risico loopt op uitval of studievertraging eerder in beeld krijgen, begeleiden en indien nodig kunnen verwijzen.

Deze 4 punten worden hieronder verder toegelicht.

1.   Afstemmen van verwachtingen

Matching kan werken omdat verwachtingen worden geëxpliciteerd. De verwachtingen van studenten worden expliciet in bijvoorbeeld een brief en gesprek. De opleiding maakt duidelijk welke verwachtingen er zijn ten aanzien van inzet en competentie van studenten en geeft een beeld van de opleiding. Keuzes voor bijvoorbeeld een studie zijn vaak intuïtief. Dergelijke intuïtieve keuzes zijn echter niet altijd valide (Kahneman, 2011). Het explicteren van redenen van een keuze voor een studie en die te toetsen aan de werkelijkheid draagt bij aan de kwaliteit ervan.
In de Arbeids- en Organisatiepsychologie wordt gezocht naar voorspellers van succes in de toekomstige werksituatie. Een methode daarvoor is een “work sample”, Klaas Visser (UvA) heeft dat uitgewerkt en onderzocht voor de selectie van psychologiestudenten.
Om aanstaande studenten te helpen een realistisch beeld te ontwikkelen van een opleiding zijn het expliciteren van verwachtingen en kennis laten maken met de opleiding door ‘worksamples’ zoals proefstuderen en het maken van proeftoetsen goede methodes.

2.   Identificeren van de student die meer uitdaging zoekt

Over het algemeen worden voor zogenaamde hounours programs studenten gezocht die meer uitdaging aankunnen en willen Daarvoor zijn een aantal kenmerken van studenten belangrijk.

  • Uit onderzoek naar voorspellers van studiesucces blijkt dat hoge middelbare school eindexamencijfers goede voorspellers zijn van een succesvol verloop van de studieloopbaan in het wetenschappelijk onderwijs in het eerste studiejaar (Cohen-Schotanus, 2010). Selectie op basis van die cijfers is daarom ook een valide selectie criterium. Het gaat dan echter wel om selectie op cognitief niveau. Functioneren in situaties die andere competenties vragen (denk bijvoorbeeld aan communicatieve vaardigheden tijdens een praktijkstage zoals de co-schappen in de geneeskunde-opleiding) worden daarmee nog niet vastgesteld.
  • In onderzoek naar motivatie wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie. Extrinsieke motivatie is gekoppeld aan beloningen, intrinsieke motivatie heeft betrekking op plezier in een activiteit. Motivatie-onderzoek laat zien dat activiteiten meer intrinsiek motiverend zijn, wanneer ze relatief veel ruimte voor eigen invulling laten (autonomie), ze gepaard gaan met een ervaring van competentie, en er sprake is van binding met anderen zoals medestudenten en docenten (Deci & Ryan, 2000). Juist voor honours onderwijs zijn autonomie, ervaren competentie, en binding aan een honours-community kenmerkend.

Om kandidaten voor honours onderwijs te identificeren lijkt het dus verstandig om niet alléén af te gaan op eindexamencijfers, maar ook naar intrinsieke motivatie.

3.   Binding aan de opleiding

Het stimuleren van binding aan een opleiding is om een aantal redenen verstandig. Een ervan is dat het samenhangt met een geringer risico op studieuitval. Op basis van een onderzoek naar het effect van community-vorming binnen colleges op studieuitval, concludeerde Tinto (1997) dat binding in colleges een positief effect heeft op het voorkomen van studieuitval. Het ging daarbij zowel om binding met medestudenten als docenten. De onderzochte colleges waren niet-residentieel (studenten woonden niet op de campus zoals in de USA en het UK wel vaak gebruikelijk is).
Een omvangrijk onderzoek in Engeland (Thomas, 2012) toont aan dat a sense of belonging de centrale factor is voor retentie. Thomas:” Academic programmes and high-quality student-centred learning and teaching must be a primary focus for effective student retention and success”.
Door matching wordt -net zoals door een introductie- zo snel mogelijk een band aangegaan met de student die niet “anoniem” studeert. Follow-up activiteiten, zoals tutoraat, zijn dan uiteraard wel belangrijk om teleurstellingen te voorkomen.

4.   In beeld krijgen van studenten met relatief groot risico op studieuitval of vertraging

Er blijkt een sterke samenhang te bestaan tussen de mate waarin studenten zich vooraf oriënteren op hun opleiding en hun latere studiesucces.

  • Frequentie van informatievoorziening in voorlichting en andere valkuilen gerelateerd aan inzet (De Buck, 2009).
  • Ongepubliceerd onderzoek dat is uitgevoerd aan de Radboud universiteit laat bijvoorbeeld zien dat studenten die geen enkele actie hebben ondernomen om voorlichtingsmateriaal te verzamelen of naar voorlichtingsdagen te komen slechtere studieresultaten behalen.
  • Onderzoek dat is uitgevoerd binnen de faculteit Sociale Wetenschappen van de UU laat zien dat het  tijdstip van aanmelding een goede voorspeller is van studiesucces (van der Heijden, et. al, 2012).

Uiteraard zijn de gevonden verbanden geen causale verbanden. De hypothese is eerder gerechtvaardigd dat zowel een relatief zwakke oriëntatie op vervolgonderwijs als relatief slechtere studieresultaten toe te schrijven zijn een studentkenmerken als geringe motivatie, ambitie en zorgvuldigheid.
Gedurende matchingsactivitetten kunnen studenten die relatief laag scoren op dergelijke kenmerken in beeld komen, waarna voorlichting en extra begeleiding kan worden aangeboden.

Aandachtspunten

Kosten

Het hele proces van matching is duur: het lezen van alle brieven, voeren van gesprekken kost veel staftijd. Daarvoor moet simpelweg wel de tijd beschikbaar zijn bij met name wetenschappelijk personeel, waarvan de tijd toch al onder druk staat vanwege steeds verder teruglopende middelen.

Motivatie is moeilijk te meten

Uit veel onderzoek (zie o.a. Cohen-Schotanus, 2010) blijkt dat het moeilijk is om motivatie  in het kader van selectieprocedures betrouwbaar te meten aan de hand van bijvoorbeeld selectiegesprekken en brieven. Motivatie bepalen op basis van keuzes die iemand in het verleden maakte, biedt wellicht meer perspectief, aan de andere kant, het verleden van aankomend studenten is nog maar kort.

Onzorgvuldige uitvoering

Degenen die de matchingsgesprekken voeren moeten zeer goed getraind zijn (Mike Nicholson, symposium 30 mei 2012, UvA/VSNU). Hoe prik je bijvoorbeeld door sociaal wenselijke antwoorden heen? Structurering van het vraaggesprek door bijvoorbeeld gebruik te maken van een standaard protocol en vragenlijst is een maatregel die de kwaliteit van de gesprekken verhoogt.

Vervolgtraject nodig voor binding

Eén gesprek of activiteit voorafgaand aan de studie maakt slechts een begin met binding. Opvolging door bijvoorbeeld een goed functionerend tutoraat, belangstelling van docenten, door onderwijsvormen zoals groepswerk, is nodig om binding daadwerkelijk te creëren en te onderhouden, en daarmee teleurstellingen in het voorgespiegelde beeld te voorkomen.

Voorspelling van studiehouding?

Proefstuderen of een andere work sample kan studenten een beeld geven van de verwachtingen ten aanzien van studiehouding. Tijdens het eerste jaar zijn er nog veel andere afleidende activiteiten: zelfstandig gaan wonen, studentenvereniging, etc. die de studiehouding beïnvloeden.

Referenties

  • Berger, L. Praten over motivatie motiveert. NRC-next, 4/10/2012
  • Buck, W. de (2009). Studiekeuze, informatiegebruik en studie-uitval in het hoger onderwijs. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 27(3): 147-156
  • Cohen-Schotanus, J. (2010). Tegenintuïtief. Oratie, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen.
  • Heijden, P. G. M. van der, Hessen, D. & Wubbels, T. (2012). Studiesucces of –falen van eerstejaars studenten voorspellen: een nieuwe aanpak. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 30(4), 233-244.
  • Kahneman, D. (2011). Thinking, Fast and Slow. New York: Farrar, Straus and Giroux.
  • Reumer, C. & Os, van. W. (2011). Selectieve toelating voor excellentie. Ervaringen op Amsterdam University College vergeleken met reguliere universitaire bacheloropleidingen. Presentatie op de Siriusconferentie ‘Excellence, Research & Development, 20 oktober 2011.
  • Thomas, L. (2012). Building student engagement and belonging in Higher Education at a time of change. Final report from the What Works? Student Retention & Success programme. Gevonden op http://www.heacademy.ac.uk/what-works-retention (december 2012).
  • Tinto, V. (1997). Classrooms as Communities: Exploring the Educational Character of Student Persistence. Journal of Higher Education, 68(6), 559-623. (Login required)
  • Wende, M. van der (2011). Excellentie en selectie in het Nederlandse universitaire onderwijs: Tussenstand en perspectief. Thema, 11(5), 48-51.

You are free to share and adapt, if you give appropriate credit and use it non-commercially. More on Creative Commons

 

Are you looking for funding to innovate your education? Check our funding calender!